8. Paard & Ezel

  • Zijn ezel stierf voor z’n deur. (p.106)

  • Een witte ezel raak je niet kwijt. (p.106)

  • Hij ziet er tien op een ezel. (p.107)

  • Hij plukt gras, de ezel is dood. (p.107)

  • Hij die een ezel bestijgt, zeg tegen hem ‘gezegend is jouw paard!’ (p.109)

  • Je hebt een goed paard. (p.112)

  • Een gegeven muildier moet je niet naar de tanden kijken. (p.113)

  • Ook al zitten we niet (zelf ) op de paarden, we hebben gezien wie erop zitten. (p.113)

  • Wie zijn ezel kwijt is, zoekt hem. (p.113)

  • Hij heeft een ezelsoor opgegeten. (p.114)

Kies hier het hoofdstuk voor beeld- en geluidfragmenten