-
Slaap! Slaap! Dat je moge slapen in de sintels! (p.147)
-
Tarwebrood en kroost van Ibdarsen. (p.147)
-
De johannesbroodboom maakt (pas) lawaai als hij oud is. (p.147)
-
Als brood niet wordt gekauwd, kan het niet worden doorgeslikt. (p.149)
-
De eigenaar van een heel brood teert op de eigenaar van een half. (p.149)
-
Wie het deeg kneedt, bakt het, wie het baart, voedt het op. (p.150)
-
Hij die gewoon is te bedelen, bedelt zelfs op de ‘imran’. (p.151)
-
Hij die wacht zal geen honger kennen. (p.151)
-
Mond van vuur, handen van deeg. (p.152)
-
Een volle buik bekommert zich niet om de lege. (p.153)
-
De man met de grote buik eet alles op of laat alles staan. (p.153)
-
In de tong zit geen bot. (p.154)
-
Wie rekent op de buurman blijft zonder avondmaal. (p.154)
-
De slager dineert met knolraap. (p.156)
-
Wie geeft zijn soeplepel weg op een feestdag. (p.156)
-
Wie honing wil, moet bijen verdragen. (p.157)