11. Brood & Bruik

  • Slaap! Slaap! Dat je moge slapen in de sintels! (p.147)

  • Tarwebrood en kroost van Ibdarsen. (p.147)

  • De johannesbroodboom maakt (pas) lawaai als hij oud is. (p.147)

  • Als brood niet wordt gekauwd, kan het niet worden doorgeslikt. (p.149)

  • De eigenaar van een heel brood teert op de eigenaar van een half. (p.149)

  • Wie het deeg kneedt, bakt het, wie het baart, voedt het op. (p.150)

  • Hij die gewoon is te bedelen, bedelt zelfs op de ‘imran’. (p.151)

  • Hij die wacht zal geen honger kennen. (p.151)

  • Mond van vuur, handen van deeg. (p.152)

  • Een volle buik bekommert zich niet om de lege. (p.153)

  • De man met de grote buik eet alles op of laat alles staan. (p.153)

  • In de tong zit geen bot. (p.154)

  • Wie rekent op de buurman blijft zonder avondmaal. (p.154)

  • De slager dineert met knolraap. (p.156)

  • Wie geeft zijn soeplepel weg op een feestdag. (p.156)

  • Wie honing wil, moet bijen verdragen. (p.157)

Kies hier het hoofdstuk voor beeld- en geluidfragmenten