Mahir Guven – Broer
Hoofdstuk 1
De enige waarheid is de dood. De rest is bijzaak. Wat je in het leven ook overkomt, dood ga je toch. Als je dat eenmaal beseft, hoef je alleen nog maar op zoek naar een levensdoel. Met de dood dichterbij raak ik closer met het leven. Ik flirt met het een en denk aan het ander. Non-stop, sinds mijn broer – die hond, mijn vlees, mijn bloed – is vertrokken, ver weg, naar het land van gekken en gestoorden. Waar ze om een sigaret je hoofd afhakken. Naar de heilige grond. Hier in de wijk zeggen ze ‘naar Sham’. Veel mensen durven dat woord bijna niet uit te spreken. Sommigen prijzen het de hemel in. In de normale-mensenwereld zeggen ze ‘naar Syrië’. Fluisterend en ernstig, alsof ze het over de hel hebben.
Het vertrek van broertje heeft die ouwe kapotgemaakt. Dat kan je gewoon zien aan de nieuwe rimpels boven zijn dikke wenkbrauwstreep. Zijn hele leven heeft hij zich in het zweet gewerkt om ons op de rails te krijgen. Iedere ochtend plantte hij zijn kont in zijn taxi, richting Guantánamo of richting de mijn. In taxi-jargon is dat een rit naar Roissy of eentje naar Parijs, om klanten de citadel door te loodsen. Die voor ons sowieso onneembaar blijft. En avond na avond bracht hij een dikke buidel flappen mee terug zodat-ie de koelkast kon vullen. Een lege maag, trek, honger? Kenden we niet. Boter was er altijd, soms zelfs room voor in de spinazie.
Maar goed, hoe die ouwe ook z’n best heeft gedaan, echt lekker loopt het hier allemaal niet. Soms wou ik dat ik God was om de wereld te redden. En soms heb ik zin om alles naar de klote te rammen. Mezelf inbegrepen. Was het maar zo makkelijk, dan koos ik het raam. Springen, weet je. Of van de brug boven rer-station Bondy. Eindigen onder een trein. Dat is trager en vuiler. Maar wat lul ik en wat boeit het, want vandaag is het de achtste en dat is de dag die God heeft uitgekozen voor zijn plan.
8 september is de dag dat de maagd Maria werd geboren. Niet de zevende, niet de negende. De achtste, toen kwam ze ter wereld en jaren later kreeg ze de opdracht om Jezus te baren. Acht: het enige getal zonder einde, een dubbele cirkel. Serieus derm. Zie het en je gaat flippen. Acht: een wirwar, een knoop, knoeierij, je wordt er ingeluisd. En de achtste is ook de dag dat de vrouw op de foto aan de muur boven het kastje, glimlachend naast mijn vader, weer naar Hem opsteeg. Missie ten einde. Dood.
Elke keer gaan ze trillen. Mijn lippen. Ik probeer het dus zonder. Zonder haar armen, haar handen, haar geur, haar stem. En haar gezicht, haar glimlach, haar zachte aai over onze bol. Leven is hard. Het klinkt triest, maar ik voel geen schaamte. Ik zou liever zonder die pijn in m’n hart leven. ’s Ochtends vroeg opstaan als het nog donker is. M’n kop nog leeg. En dan m’n koffie drinken in een bar aan de Boulevard de Belleville, met de sportuitslagen voor m’n neus. Gerinkel van vaatwerk en drukdoende obers om me heen. Het is heftig om in september te sterven, op de achtste. Want dat is de dag dat Maria werd geboren. En Maria heeft niemand iets gevraagd, Jezus kwam in haar buik terecht en ze werd vanzelf een heilige. In feite heeft iedereen het verkeerd begrepen. Iedereen. Profeten, kaliefen, priesters en pausen. God heeft Jezus niet gekozen. Nee, hij heeft Maria gekozen. Haar heeft hij gekozen om Jezus te maken. Gods genade was voor haar. De uitverkorene van God is zíj.
Op de foto aan de muur is mijn vader nog niet oud. Mager als een garnaal. Geen snor, maar al wel die dikke wenkbrauwstreep boven zijn immigrantengok geplakt. Zahié, mijn oma, de ma van die ouwe, noemde die wenkbrauw de snelweg van Damascus naar Aleppo. Alsof de engel Gabriël zeg maar die zwarte strook midden op z’n voorhoofd had gefixt als markering, om hem niet uit het oog te verliezen. M’n vader kreeg die wenkbrauw en moeder Marie moest weer bij hem komen. Hoelang is ze er al niet meer? Al minstens tien of vijftien jaar toch zeker…? Twintig misschien? Ze was gek van Zidane. Die vond ze knap. Het Franse elftal. Les bleus. Thuram met zijn twee goals. De wereldcup.
Achttien jaar! Het is achttien jaar geleden en ik leef gewoon nog. Langer zonder haar dan met haar, maar de wond is niet dicht, hij brandt nog steeds. Een kuil gloeiende kooltjes in mijn borst. Waarom wij? Alles ging goed in die tijd. Of ewa, dat weet ik niet meer, maar het lijkt alsof het zo was. Maar misschien was het anders. Zullen we nooit weten. En waarom is die ouwe al die tijd alleen gebleven? Kijk ’m dan: verbitterd, chagrijnig, een kunst om hem aan het lachen te krijgen. Het enige wat-ie doet is tv-kijken, voetbal, programma’s over politiek. Of over z’n taxi praten. Ik weet niet eens of het door z’n werk of door z’n leven zonder vrouw komt dat-ie de energie heeft van een stonede oester. Door allebei waarschijnlijk. Achttien jaar alleen! Met z’n taxi en z’n zebi, ik zweer je. Een hand op het stuur, die andere op z’n leuter. En dan weet ik niet eens of-ie rukt, of-ie pagga trekt, gewoon voor het onderhoud van de machine. Misschien gaat-ie wel naar de hoeren. Zijn leven lang een cowboy. Met een Merrie als paard, zijn tong als pipa, zijn wangen bol van de grove taal om naar eikels te spugen en twee zonen als luitenant. De één vertrokken naar de Far East. De ander aan zijn tafel, slikkend wat ’m wordt opgedist. Serieus, makkelijker is het er allemaal niet op geworden.
Zijn leven is een jari. Een gevangenis van onzekerheid en angst. Kijk met hoeveel zorg hij in zijn hol de tafel dekt. Je vraagt je af wat hij te zoeken heeft in deze kankerflat in een achterstandswijk. Met dat schorem van kinderen, zijn nomadenkop, zijn zigeunergebit en dat beroep van ’m waardoor-ie dalijk nog op Marine gaat stemmen. De mensen denken dat we joods zijn, ik zweer je. Want elke vrijdag is de tafel gedekt als in een paleis. Maar dat heeft er niks mee te maken, mijn pa zegt in elk geval dat-ie geen moslim is maar communist. En dat is volgens hem geen religie… Anyway…
Aan tafel, of er nou twee of twintig man aan zitten, laat-ie niks aan het toeval over: hoe de gerechten eruitzien, de kleuren, de borden, het bestek. ‘Eetlust ontstaat in je ogen, en daarna in je neus,’ zegt pa in het Arabisch tegen mij en hij kruidt de auberginekaviaar. Die tafel kan haar rechterpoot opsteken en zweren: Ja, jouw vader is net een vrouw. De helft van de tijd dan. Vanavond heeft hij zijn vrouwelijke helft uitgeleefd door het avondeten klaar te maken. Er staan de lekkerste mezze op zijn plastic tafelkleed. Als hij dat tevoorschijn haalt, zogezegd om de tafel niet te beschadigen, voel ik de drang om hem uit te schelden op mijn lippen branden. Kifesh, je koopt een kersenhouten meubel, en dan leg je er een goedkoop tafelkleed over! Wat een boer, ik zweer het op het hoofd van mijn m…!
Hij heeft vijf oudere zussen, hij is opgevoed als de zesde. Huishouden, koken en zelfs het betere naaiwerk. De hele shit. Zweet op z’n voorhoofd, droge handen en rugpijn. Geen man zoals iedereen dus. Onmogelijk: de opvoeding die de vrouwen in zijn land al duizenden jaren krijgen hebben van hem een geval apart gemaakt. Zijn moeder en zussen hebben hem aangepakt als een jonge Syrische vrouw die van kleins af aan wordt klaargestoomd voor een huwelijk met een gast uit een naburig dorp. In het gunstigste geval tenminste. Want in veel gevallen is het een neef, om een belofte tussen dadda’s waar te maken die bij de geboorte is gedaan.
Dat alles is-ie de helft van de tijd. Want de andere helft is het zo ongeveer een doodnormale vent met snor en schorre stem. Hij kauwt met open mond en formuleert ondertussen de zoveelste theorie over de oorlog in zijn land. Bij ieder woord schieten er tussen zijn lippen piepkleine stukjes eten weg die nat van het speeksel in zijn snor belanden. Dan grijpt zijn dikke, behaarde hand naar een servet als naar een pleedweil en veegt hij zijn mond af alsof-ie met schuurpapier een ouwe verflaag afboent. Een fenomeen, die ouwe, hij lult aan één stuk door en herhaalt non-stop Assad, is, de Amerikanen, Merkel, Hollande, Israël, Damascus, Aleppo, de Koerden en Tadmur, zijn geboorteplaats en bla-bla-bla… grommend bij iedere komma en scheldend bij iedere punt. Focking irritant dus gewoon… Maar wat wil je, hij is mijn ouwe, ik moet het ermee doen. Familie, hè. Logisch toch…
Op tafel staat alles klaar zoals op de foto’s in een kookboek. Een feestmaal voor tien, maar we zijn maar met z’n tweeën. Zijn vrouw? Meegenomen door de grote zeis. Zijn moeder? Bejaardenhuis. Zijn oudste zoon? Zit bij hem aan tafel en wacht. Zijn andere zoon? Vertrokken, naar ver weg, heel ver weg, zogenaamd om voor zielige mensen te zorgen. Maar hij zit gegarandeerd tussen die gekken, in de oorlog, richting dood, in de woestijn misschien of op een kerkhof, gesneuveld met een kalasjnikov in zijn hand, of nog steeds in leven in het land van zijn vader. Dat uit de Bijbel, van tv, van internet, van het religieuze fanatisme waar de elite zo de pest aan heeft, terwijl ze niet eens weten wat er precies gebeurt. In Sham, zeggen ze hier in de wijk. In Syrië, wollah! Geen twijfel mogelijk: hij is z’n leven aan het verneuken tussen de rotsen, ten westen van de Tiger, ten oosten van de Eufraat en de Middellandse Zee, waar een foute blik, het roken van een sigaret of een loszittende hoofddoek je je leven kost. Hoerenzoon. Sorry, mam.
Verder lezen?
Vanaf 10 mei is ‘Broer’ van Mahir Guven verkrijgbaar.
Meer informatie over dit boek.
Verder lezen?
Vanaf 10 mei is ‘Broer’ van Mahir Guven verkrijgbaar.
Meer informatie over dit boek.