Gratis leesfragment ‘De boekhandel van Teheran’ van Marjan Kamali
1953
De jongen die de wereld zou veranderen
‘Ik zou het geweldig vinden,’ zei Baba tijdens het ontbijt van verse naan met feta en zelfgemaakte jam van zure kersen, ‘als mijn dochters de volgende madame Curies zouden worden. Dat zou ik fantastisch vinden. Of schrijvers misschien,’ zei hij glimlachend naar Roya, ‘zoals die Amerikaanse: Helen? Keller?’
‘Ik ben niet doof, Baba,’ zei Roya.
‘Ze is niet blind, Baba,’ zei Zari.
‘Wat heeft dat er nou weer mee te maken,’ vroeg Maman, terwijl ze haar dochters aanspoorde door te eten.
‘Je moet doof en blind zijn om Helen Keller te zijn,’ zei Zari stralend, trots op haar kennis van Amerikaanse heldinnen.
‘En stom, vergeet dat niet,’ mompelde Roya.
‘Dat bedoel ik natuurlijk niet.’ Baba zette zijn theeglas neer. ‘Ik had het over haar genialiteit. Dat ze elf boeken heeft geschreven. Dat bedoelde ik!’
Het lot had Maman en Baba slechts twee kinderen geschonken, en meisjes bovendien. Maar gelukkig was Baba opmerkelijk en uitzonderlijk verlicht voor zijn tijd: hij wilde dat zijn dochters een goede opleiding kregen en in het leven zouden slagen. Onderwijs was zijn religie en democratie zijn droom. Roya en Zari zaten op de middelbare school en waren voorbestemd om het beste onderwijs te krijgen dat voor meisjes in het Iran van 1953 mogelijk was. Het snel veranderende land stelde zich steeds verder open voor de buitenwereld. Het had een democratisch gekozen premier, Mohammad Mossadegh. Het had ook een sjah, Reza Pahlavi, een pleitbezorger van vrouwenrechten, net als zijn vader, Reza Sjah. ‘De sjah zal ongetwijfeld naar de pijpen van die verdomde Britten dansen en onze olie weggeven!’ zei Baba altijd. ‘Maar één ding moet ik toegeven, de vrouwen heeft hij geholpen. Dat moet worden gezegd.’ De meer traditioneel ingestelde familieleden hadden geen goed woord over voor de verlichte opvattingen van Maman en Baba. Hoe konden zij toestaan dat hun tienerdochters overal zonder chaperonne naartoe gingen, fluisterden tantes bozig als ze met Maman in de keuken bezig waren. Maman raakte er bedreven in die verwijten weg te lachen. Ze had de hidjab afgelegd zodra Reza Sjah de hoofddoek in de jaren dertig verbood.Ze juichte de hervormingen toe die de vrouwenemancipatie vooruithielpen, hoewel haar meer religieus georiënteerde familieleden huiverden bij al die nieuwerwetse gewoonten van de farangi, de buitenlanders. Maman en Baba stuurden hun twee dochters naar de beste middelbare meisjesschool in Teheran. Elke ochtend maakten Roya en Zari zich op voor de dag terwijl Maman thee zette. Roya waste slechts haar gezicht en vlocht haar dikke haar in twee lange vlechten, maar Zari deed ook wat lippenstift op en schikte trots de golven die ze elke avond in haar haar maakte door het om stroken krantenpapier te draaien en vast te zetten. Terwijl haar jongere zus zich opdofte en mooi maakte, keek Roya naar haar eigen spiegelbeeld. Ze was het afgelopen jaar erg veranderd. Haar gezicht had wat babyvet verloren en haar jukbeenderen kwamen beter uit. Haar huid, die af en toe onder de jeugdpuistjes had gezeten, was rustiger geworden. Haar lange zwarte haar had een natuurlijke slag, en ze had het over haar schouders kunnen laten golven, zoals Zari haar vaak aanraadde. Maar Roya droeg haar haar liever in vlechten. Dan voelde ze zich meer zichzelf, vooral omdat ze in andere opzichten lichamelijk zo was veranderd. Ze was nog steeds tenger, maar had nu veel meer rondingen en grotere borsten; ze was meer ‘ontwikkeld’, zoals Zari het noemde.
Zari duwde Roya opzij en nam alle ruimte voor de spiegel in beslag. Ze schikte haar haar en trok een pruilmondje. ‘Ik lijk op Sophia Loren met dit kapsel, vind je ook niet?’
Wat kon Roya anders doen dan het beamen? Ze knoopte haar katoenen bloes met lange mouwen dicht, deed haar schooluniform aan en trok de gehate kniekousen op. Roya moest toegeven dat zelfs zij liever enkelsokjes droeg, ‘Amerikaanse’ sokken, zoals de meisjes ze noemden, maar de directrice bestrafte meisjes die sokjes droegen. Roya had nog niet de moed gehad om met opgeheven hoofd de school binnen te lopen met enkelsokjes aan.
‘Hij is onze hoop!’ zei Baba bij het ontbijt, met zijn mond vol brood en feta. ‘Premier Mossadegh heeft de olie genationaliseerd, zodat we verlost zijn van de wurggreep van de aioc.’ De Anglo-Iranian Oil Company was Baba’s aartsvijand. ‘Voor het eerst in tientallen jaren hebben de Iraniërs weer zeggenschap over hun eigen bodemschatten in plaats van uitgezogen te worden door de imperialisten. De premier is de enige die durft op te staan tegen de buitenlandse grootmachten. Met Mossadegh aan het roer zullen we in een mum van tijd een democratie worden. Als jullie nou geschiedenis en scheikunde en wiskunde gaan studeren, horen jullie straks tot de hoogste klasse van dit geweldige land. Dat is toch ongelooflijk? Zien jullie wel wat jullie kunnen bereiken? Welke kansen er nu voor jonge vrouwen voor het oprapen liggen? Wat doe ik nou eigenlijk als ambtenaar? Wat papieren rondschuiven? Theedrinken?’ Hij nam nog een grote slok thee. ‘Maar jullie,
dochters van me! Jullie zullen verder komen dan je moeder en ik ooit hebben gedroomd! Waar of niet, Manijeh?’
‘Mogen we alsjeblieft één ochtend gewoon ontbijten, zonder preken?’ vroeg Maman.
Baba keek lichtelijk gekwetst, maar kon toch zijn mond niet helemaal houden. ‘Mijn Marie Curie!’ Hij knikte naar Zari. ‘Mijn Helen Keller!’ Hij knipoogde naar Roya.
De meisjes, die anderhalf jaar scheelden, kenden de overspannen verwachtingen van hun vader maar al te goed. Roya probeerde met haar zeventien jaar de wensen van haar vader te vervullen, maar eigenlijk wilde ze alleen maar Hemingway en Dostojevski in vertaling lezen. Of gedichten van hun eigen Perzische klassiekers als Rumi, Hafez of Saadi. Ze vond het ook heerlijk om samen met Maman de verrukkelijkste khoreshschotels te bereiden.
En haar jongere zus was nou niet bepaald op weg de nieuwe madame Curie te worden. Zari was smoorverliefd op een jongen die Yousof heette. Ze wilde trouwen met een rijke man, en de tango en de Weense wals leren dansen. Ze was bereid om 5 toman toegang te betalen voor een van de populaire jongerenfeesten waar ze de samba kon dansen en iedereen imponeerde met haar danspassen. ’s Avonds voor het slapengaan vertelde Zari haar altijd tot in de kleinste details waar ze allemaal van droomde.
‘Nou, ga maar gauw.’ Maman gaf de meisjes een kus op de wang en ruimde hun theeglazen af.
Zari bracht Baba een militaire groet waarbij ze een overdreven serieus gezicht trok alsof ze volledig aan zijn idealen was toegewijd. In plaats van in de lach te schieten groette Baba haar op dezelfde manier ernstig terug, waarop Zari Roya een snelle grimas toewierp die alleen voor haar zichtbaar was.
Bij de deur deden de zussen hun schoenen aan. Hoewel Zari in de onderbouw zat en Roya in de bovenbouw, moesten ze toch de tuttige zwartleren schoenen dragen die bij hun schooluniform hoorden. Roya gespte de bandjes strak dicht.
Vanuit de andarun, het privégedeelte van het huis, liepen de meisjes door een gang naar de gastenvertrekken en vandaar de trap af die naar de tuin leidde. Onderweg passeerden ze de koivijver met de turkooizen tegels. Roya benijdde de vissen, die alleen maar in het koele blauwe water hoefden te zwemmen. Zíj hoefden geen succesvolle leden van de hoogste klasse te worden.
Roya deed de poort achter zich dicht en via de steeg liepen ze naar de hoofdstraat. Daar bleven ze dicht naast elkaar lopen, met hun boeken stevig tegen zich aan gedrukt. Zo vroeg in de ochtend waren er nog geen demonstranten, maar de grond was bezaaid met pamfletten van een vorige manifestatie. Foto’s van premier Mossadegh met zijn scherpe neus en zijn intelligente, wereldwijze ogen lagen her en der verspreid. Roya kon het niet aanzien dat mensen over zijn beeltenis konden lopen. Ze raapte er een paar op en hield ze voorzichtig in haar handen, met zijn foto naar boven gekeerd.
‘Nee, hè, je denkt toch niet dat je hem kunt redden?’ vroeg Zari. ‘Vanavond is er een demonstratie van de communisten, en daarna weer een andere waar de aanhangers van de sjah komen opdraven. Je kúnt de premier niet redden. De twee groeperingen die hem kwijt willen, hebben de meerderheid.’
‘Hij heeft duizenden, miljoenen aanhangers. Het volk, wíj, staan achter hem!’ zei Roya.
‘Je weet net zo goed als ik dat het volk weinig macht heeft. Er is achter de schermen gewoon te veel handjeklap en corruptie in dit land.’ Roya liep door en drukte haar boeken en de foto’s van Mossadegh steviger tegen haar borst. Zari had natuurlijk gelijk. Precies een week geleden was er een bijeenkomst op school geweest. De directrice had met haar handen in haar zij op het podium gestaan en van de leerlingen geëist dat ze zouden vertellen wie de communistische pamfletten op school had verspreid. Iedereen had zijn mond stijf dichtgehouden. Roya wist dat Jaleh Tabatabayi de in perkamentpapier verstopte pamfletten onder de lessenaars doorgaf en in de pauze uitdeelde. Ze vroeg zich af hoe Jaleh aan die politieke geschriften kwam, en hoe ze die überhaupt durfde uit te delen. Bij het uitgaan van de school was de politie verschenen met een megafoon, geweren en een brandweerslang en had Abbas, de bewaker, ze geholpen om de slang aan te sluiten op een kraan op de binnenplaats.
Op het moment dat Jaleh naar buiten kwam lopen, draaiden de agenten de kraan open en richtten de waterstraal op haar. Eerst keek ze verbaasd en leek ze een beetje onder de indruk, maar toen verscheen er een vastberaden uitdrukking op haar gezicht. Ze sprong omhoog om de sissende waterstraal te ontwijken, maar viel het volgende moment met een smak op de grond, en kreeg de volle laag. Een seconde later was ze door- en doornat, en plakte haar uniform tegen haar rondingen.
Een van de agenten zei: ‘Dat zal je leren om je land te schande te maken door communistische leugens te verspreiden. Reken er maar op dat we alle verraders die achter het complot met Rusland zitten te pakken krijgen. Jullie zouden beter je best moeten doen om keurige jonge vrouwen te worden in plaats van politieke meelopers.’
De directrice applaudisseerde.
De meisjes die voor de sjah waren, begonnen ook te klappen en te juichen. Enkelen van hen kwamen uit rijke gezinnen en hadden een vader die in de olie-industrie werkte. Een paar streng religieuze meisjes deden met hen mee. Voor het eerst in heel lange tijd stonden religieuze families en aanhangers van de sjah zij aan zij. Zodra de politie en de directrice de binnenplaats hadden verlaten, renden de communistisch gezinde meisjes naar Jaleh toe en gingen dicht om haar heen staan, terwijl ze haar met hun truien, zakdoeken en de zomen van hun uniform probeerden
droog te deppen. Hoewel ze nog droop van het water, hield Jaleh zich goed en zei dat ze zich geen zorgen moesten maken. Ze moest er zelfs om lachen. Roya wist dat Jaleh van nu af aan alleen maar meer marxistische pamfletten zou verspreiden, in plaats van minder. Zo waren die meisjes van de communistische Tudeh-partij nu eenmaal. Onverschrokken en vastberaden, en ze zeiden altijd dat Iran in de voetsporen van de Sovjet-Unie moest treden.
Roya en Zari stonden geschrokken en geschokt in hun eigen kringetje met de andere meisjes die pro-Mossadegh waren. Als iemand haar vroeg voor wie ze was, zei Roya altijd: ‘Voor premier
Mossadegh en het Nationale Front’, een ander antwoord zou Baba’s hart gebroken hebben. Premier Mossadegh kon hun land democratie brengen. Hij had rechten gestudeerd in Zwitserland, was minister van Buitenlandse Zaken geworden en was helemaal naar de Verenigde Naties in Amerika gegaan om te verklaren dat de Britse Anglo-Iranian Oil Company geen recht had op Irans eigen olie. Roya vond het geweldig dat Mossadegh een onafhankelijke koers voer. Ze vond hem er zelfs prachtig uitzien in zijn pyjama (waarin hij af en toe op de foto stond).
Terwijl Roya nu samen met Zari naar school liep en terugdacht aan het incident met Jaleh en de brandspuit, wenste ze dat er een eind zou komen aan de polarisatie en de voortdurende politieke rivaliteit. De politiek was nu ook al het klaslokaal binnengedrongen. Haar klasgenoten waren verdeeld in aanhangers van de sjah, van de premier en van de communisten, net als de rest van het land. En dat was ze beu. Toen ze bij het schoolhek aankwamen, stond Abbas, de bewaker, grimmig voor zich uit te kijken. Het behoorde tot zijn taak om onbevoegden buiten de deur te houden en te waken over de school en de veiligheid van de meisjes. Het hoorde niet bij zijn taakomschrijving om zijn gulp open te doen en zijn penis te laten zien met een roze lint eromheen. Maar hij stond erom bekend dat hij dat ook deed.
Zari verstijfde toen Abbas het hek opendeed en naar haar glimlachte. Toen ze eenmaal buiten gehoorsafstand waren, fluisterde ze: ‘Vorige week heeft hij me zijn doodool laten zien.’
‘Zat er een lint omheen?’ vroeg Roya.
‘Zoals altijd. Hoe kunnen mannen eigenlijk lopen met zo’n ding tussen hun benen?’
‘Het zal wel pijn doen.’
‘Het is zo’n groot ding. Het verbaast me dat ze daar niet allemaal uitslag hebben.’
‘Nou ja, je hebt alleen die van de bewaker gezien.’
‘Ja.’ Zari leek daar even over na te denken.
‘Heb je het tegen de directrice gezegd?’
‘Die zei dat het heel lelijk van me was om te liegen. Dat Abbas hier al werkte toen ik nog niet was geboren en dat ik me moest schamen omdat ik zulke smerige verhalen verzon.’
‘O, haar gebruikelijke reactie dus.’
‘Ja,’ zuchtte Zari.
De leerlingen van de jongensschool vonden altijd moeiteloos de weg naar die van de meisjes, en hingen na schooltijd steevast rond bij de uitgang. Abbas joeg ze altijd scheldend weg. ‘Hondenzonen!’ riep hij dan. ‘Laat die meisjes met rust, jullie zullen branden in de hel!’
Roya negeerde de jongens die achter hen aan naar huis liepen, maar Zari zorgde ervoor dat de knappe jongens zagen hoe ze haar dikke, donkere krullen naar achteren schudde, vooral als Yousof erbij was. Soms doken er bij elke straathoek bijdehante, gladde, slimme jongens op, die knipoogden, floten en flirtten. Knappe, goedgebekte jongens met een charmante glimlach of stille, verlegen jongens die hun af en toe een snelle blik toewierpen en knalrood werden als ze werden betrapt. Roya wende eraan zoals je aan irritante vliegen went, wat betekende dat ze er nooit aan wende.
Roya’s lievelingsplek in de stad was de schrijfwarenwinkel op de hoek van de Churchillstraat en de Hafez Avenue, tegenover de Russische ambassade en recht tegenover hun school. Roya liet haar vingers graag over de gladde, hagelnieuwe schrijfblokken glijden. Ze was dol op de dozen met potloden die naar lood roken en kennis beloofden. Ze kon er een hele middag doorbrengen en alleen maar kijken naar de vulpennen en inktpotten, of boeken doorbladeren die over poëzie, liefde en verlies gingen. schrijfwaren stond er op de winkel, maar je kon er ook boeken kopen. Naarmate de politieke tegenstellingen zich die winter verscherpten en heethoofden overal op straat felle discussies voerden en demonstraties hielden, vormde de schrijfwarenwinkel een volmaakt toevluchtsoord van rust en kennis: zacht verlicht en stil.
Op een winderige dag in januari, toen Roya de steeds groter wordende groep communistische demonstranten wilde ontlopen, glipte ze de winkel binnen. Ze wilde gewoon even wat poëzie lezen.
‘Wat zal het vandaag worden? Rumi?’ vroeg meneer Fakhri vanachter de toonbank. Hij was een rustige, vriendelijke man van in de vijftig met peper-en-zoutkleurig haar, een borstelige snor en een ronde bril. Zijn schoenen waren altijd glimmend gepoetst. Hij was zolang Roya zich kon herinneren eigenaar van de winkel en wist alles van boeken. Meneer Fakhri zorgde ervoor dat hij de Perzische klassieken, dichtbundels en vertaalde wereldliteratuur altijd op voorraad had.
‘Graag.’ Roya kwam hier zo vaak dat meneer Fakhri ondertussen wist waar haar voorkeur naar uitging. Hij wist dat Roya van oude Perzische poëzie hield, maar een hekel had aan sommige moderne bundels met korte verhalen. Hij had gemerkt dat ze haar laatste zakgeld zou uitgeven aan een splinternieuw schrijfblok, en dat ze een voorliefde had voor geïmporteerde Duitse schrijfwaren, omdat die zo modern en kleurig waren. Ook was het hem niet ontgaan dat ze niet alleen elk woord van de oude dichters las, maar zelf ook weleens gedichten schreef op de notitieblokken die ze bij hem kocht. Dat wist meneer Fakhri allemaal, en het waren niet alleen de stapels smetteloze boeken en potloden en blocnotes die haar naar de winkel trokken, maar ook de kalme, onbevooroordeelde manier waarop hij haar tegemoet trad.
‘Alsjeblieft.’ De dichtbundel van Rumi die hij haar gaf was gedrukt op nieuw, glanzend papier en had een donkergroene kaft met gouden letters. ‘In deze bundel staat een aantal van zijn beste gedichten. Zoek een rustig plekje en laat je niet afleiden. Als je hem echt wilt doorgronden moet je je concentreren.’
Roya knikte en wilde net haar portemonnee pakken toen de bel boven de winkeldeur klingelde. De deur vloog open, en vanaf de straat hoorde ze geschreeuw en drong er een krachtige windvlaag naar binnen waardoor de dichtbundel in haar hand openwaaide. Een jongen van haar leeftijd kwam gehaast de winkel binnenlopen. Hij droeg een wit overhemd en een donkere broek; zijn dikke zwarte haar zat in de war en zijn wangen waren rood van de wind. Hij floot een weemoedig, van verlangen vervuld melodietje. Ze kende het niet, maar het paste totaal niet bij zijn haast en zelfverzekerde houding.
Meneer Fakhri schoot meteen in actie en dook snel onder de toonbank om een stapel papier te pakken, bond er een stuk touw omheen en gaf het pakje aan de jongen alsof hij de hele dag op hem had zitten wachten. De jongen hield op met fluiten, pakte geld uit zijn zak en betaalde. Het was een snelle, haastige, woordeloze transactie. De jongen was alweer bijna de deur uit toen hij zich omdraaide. Om meneer Fakhri te bedanken, dacht ze. Maar in plaats daarvan keek hij haar recht aan. Zijn ogen stonden vrolijk en hoopvol. ‘Wat een geluk dat ik je heb ontmoet,’ zei hij. En toen liep hij de winkel uit. Meneer Fakhri en Roya bleven daar zwijgend staan en Roya had het gevoel alsof er een wervelwind door de winkel had geraasd.
‘Wie was dat?’ vroeg Roya en ze kreeg opeens een gespannen gevoel in haar maag. Het was desoriënterend en verwarrend dat ze zo opgewonden raakte van het korte bezoek van deze jongen.
‘Dat is Bahman Aslan, meisje,’ zei meneer Fakhri. Er gleed een bezorgde uitdrukking over zijn gezicht. Hij trommelde met zijn vingers op de toonbank. ‘Dat is de jongen die de wereld wil veranderen.’
Roya stak de bundel van Rumi in haar tas en staarde naar de deur. Ze was een beetje verbijsterd, ze had het gevoel dat ze getuige was geweest van iets overweldigends en verrassends wat haar persoonlijk raakte, alsof ze een glimp had opgevangen van de onvermijdelijke hartenklop van hoop, leven en energie. Ze zei meneer Fakhri gedag en liep beduusd de winkel uit.
Dagenlang keek ze op straat naar hem uit. Hossein met zijn loopneus liep hen tot haar ergernis overal achterna. De brutale en luidruchtige Cyrus stond erop de deuren voor Zari en haar open te houden. Yousof wierp Zari een paar heimelijke blikken toe toen ze de straat overstaken, maar deed vervolgens of hij de lantaarnpaal bestudeerde. Het leek wel of ze de leerlingen van de jongensschool overal tegenkwamen. Ze liepen in groepjes mee met de demonstraties, afhankelijk van hun politieke overtuiging. Maar de jongen die het schrijfwarenwinkeltje binnen was gestoven en de wereld heel even wat sneller, vitaler en levendiger had gemaakt, was nergens te bekennen.
Roya liep elke dag met Zari naar school en weer terug, at de stoofschotels van haar moeder en luisterde naar Baba, die hun alles over premier Mossadeghs plannen uit de doeken deed. Hij zou hun land voorgoed aan de buitenlandse invloed weten te ontworstelen zodat niemand hun olie meer kon stelen. Mossadegh zou ervoor zorgen dat Iran een democratische toekomst tegemoetging!
Roya maakte haar huiswerk, schreef een paar gedichten en glimlachte toen Baba nog eens herhaalde dat zij de volgende madame Curie zou zijn, daar was hij van overtuigd. Over Helen Keller had hij het niet meer. Maar nergens zag ze de jongen met de vrolijke ogen – de jongen voor wie meneer Fakhri razendsnel onder de toonbank was gedoken om hem een pak papier mee te geven, alsof hij een strijder een wapen gaf.
De week daarop stond Roya in de schrijfwarenwinkel met een metalen puntenslijper in haar hand. Ze liet net haar duim over de ribbels aan de zijkant glijden, toen de deur openvloog en de wind de bladzijden van de opgestapelde boeken weer omhoog deed fladderen en hij binnenstapte.
Deze keer hield hij op met fluiten zodra hij haar zag. Hij leek wat minder zeker van zichzelf en verlegener. ‘Rumi,’ zei hij tegen meneer Fakhri, maar terwijl hij dat zei wierp hij haar een snelle blik toe. Zijn donkere haar was zorgvuldig naar een kant gekamd. Zijn witte overhemd was gestreken. Zijn ogen sprankelden en hij glimlachte beleefd.
Net zo snel en net zo bereidwillig als de vorige keer pakte meneer Fakhri een exemplaar van hetzelfde boek dat hij de week daarvoor aan Roya had gegeven. Hij schraapte zijn keel. ‘Alsjeblieft, Bahman Jaan.’
Dit keer bedankte Bahman meneer Fakhri, boog lichtjes voor Roya, en liep weer naar buiten.
‘Waarom heeft hij zo’n haast? Waar gaat hij naartoe? Wat is er zo belangrijk?’ vroeg ze toen ze zichzelf weer onder controle had. Ze wilde meneer Fakhri laten zien dat ze niet sprakeloos was geworden door die jongen. ‘Dat heb ik je toch gezegd, Roya Khanom. Die jongen wil de wereld veranderen. Daar is haast bij geboden.’ Meneer Fakhri pakte een stofdoek en haalde die over de toonbank. ‘En waakzaamheid.’ Hij hield op met het stoffen van de toonbank. Hij keek haar doordringend aan en zei: ‘Daarbij dient de uiterste voorzichtigheid in acht te worden genomen.’ Roya snoof. Ze legde de puntenslijper neer en rechtte haar rug. ‘Ik weet niet hoe hij van plan is de wereld te veranderen. Hij loopt te snel, hij is niet echt beleefd en hij loopt zomaar te fluiten! Vorige week dinsdag zei hij amper een woord tegen u. Hij doet alsof hij heel belangrijk is. Zijn haar zit gek. Ik zou niet weten hoe zo’n jongen de wereld moet veranderen.’
‘De uiterste voorzichtigheid,’ herhaalde meneer Fakhri en hij leunde voorover met zijn handen op de toonbank. Ze was gewaarschuwd. Ze zag Bahman daarna nog een paar keer in de winkel, en elke keer kwam hij op een dinsdag vlak na school, alsof hij wist dat zij er dan zou zijn. Roya deed telkens of ze in een boek stond te bladeren of alleen maar oog had voor de net binnengekomen pennen en potloden en durfde geen moment zijn kant op te kijken. Maar ze kon het niet nalaten zo nu en dan stiekem een blik op hem te werpen, tot die vijfde dinsdag – toen ze de stilte tussen hen niet langer kon verdragen.
Ze deed net alsof ze een vraag had over een gedicht en richtte zich tot meneer Fakhri, die om een of andere reden zweeg, zodat de jongen in zijn plaats antwoord gaf. De jongen die de wereld wilde veranderen wist een woord uit te brengen. ‘Vuur,’ zei hij in antwoord op haar vraag welk woord er volgde op de strofe uit een van Saadi’s gedichten die ze net hardop had voorgelezen.
Haar gezicht begon te gloeien.
‘Vuur,’ herhaalde de jongen.
Hij had natuurlijk gelijk, dat was het volgende woord in de strofe van Saadi. Hij klonk zo zelfverzekerd dat Roya aan de ene kant wilde dat hij een fout antwoord had gegeven, maar aan de
andere kant uren met hem zou willen praten. Maar ze moest ervandoor. Haar zus stond op haar te wachten. Zari was kwaad toen ze elkaar aan de overkant van de straat troffen. Ze was doof geworden van het geschreeuw van al die demonstranten, klaagde ze, en dat allemaal omdat haar zus zo nodig in die rotwinkel naar potloden moest kijken. Ze zei dat ze thuis met een kruik in bed wilde kruipen omdat ze ontzettend last had van menstruatiepijn, dat ze omviel van de honger, en dat het fijn zou zijn als Roya voor de verandering eens rekening hield met anderen. Roya hoorde het gemopper van haar zus de hele weg naar huis aan. Maar ondertussen bleef ze om zich heen kijken, zich afvragend of ze die jongen ooit ergens anders dan in het schrijfwarenwinkeltje tegen zou komen.
2013
Roya leunde met haar hoofd tegen de autoruit en zag New England in zijn stoïcijnse ijzigheid aan zich voorbijtrekken. Ze wilde zich op Walter concentreren en zich verheugen op de maaltijd van vanavond. Ze zou vissticks bakken, daar hield hij zo van. Ze wilde die jongen vergeten, wilde vergeten dat ze zojuist bij hem op bezoek was geweest. Maar de woorden in zijn brief lieten zich niet zomaar wegduwen. Ze had ze zestig jaar geleden onbewust in haar geheugen opgeslagen. Ik beloof het je, mijn liefste. Kom woensdag om twaalf uur ’s middags naar het midden van het Sepah-plein. Misschien ben ik wat later. Daar ontmoeten we elkaar en dan zullen we voor eens en voor altijd samen zijn. Het vooruitzicht je daar te zien houdt me de komende dagen op de been.
‘O, Walter,’ zei ze en begon te huilen.