Fragment uit De omwenteling van Suzanna Jansen

1963 Melk

21 oct. 1963

Het wordt niet zo’n erg lange brief hoor Chris, want ik ben verschrikkelijk moe. Gek hè, en dat terwijl ik niets uitgevoerd heb! Het is nu half 8 en we hebben het rozenhoedje gebeden + avondgebed en een Maria-liedje gezongen. Hoe is het met jou gegaan, schat, en met de kinderen? Ik heb aldoor aan jullie gedacht. Ik lig met 6 vrouw op een zaaltje. Na het rusten kregen we een beker warme melk met vel, brrr. En toen moesten we wandelen. Lieve schat, red jij het echt?? Anders kom ik terug hoor! Ik heb de kinderen een kaart gestuurd. Het zal best wel wennen.

Chris heeft die maandag een snipperochtend opgenomen en geregeld dat hij de auto van zijn werk mag gebruiken. Ze zien er allemaal tegenop, maar eigenlijk moeten ze blij zijn: Betsy mag zes weken bijkomen in een rusthuis voor huisvrouwen van de Katholieke Arbeidersbond. Als alles goed gaat, kan ze er daarna weer tegen.

Het afscheid in dat rustoord in Zeist is onwerkelijk. Chris heeft haar koffer naar binnen gebracht en haar in de stoel gezet die de verzorgster aanwees. Toen was het een kus, een stevige omhelzing, nog een kus, en hij werd weggebonjourd. Sinds hun trouwen zijn ze nooit gescheiden geweest. En juist nu ze er zo beroerd aan toe is, moet hij haar achterlaten bij vreemden. Een man huilt niet. Het is zijn taak om flink te zijn. Hij moet alleen denken aan haar welzijn.

Chris start de motor en krijgt het te kwaad. Nee, niet hier voor de deur, Betsy mag het niet zien. Om de hoek parkeert hij op de eerste de beste plek en laat zich gaan. Zijn hoofd in zijn handen, zijn handen op het stuur. Hoe was het zover gekomen dat hun mooie leven zijn vrouw ziek had gemaakt? Wat had hij kunnen doen, móéten doen, om dat af te wenden? Ze zegt dat ze het zelf ook niet weet. De dokter heeft uitgelegd dat het nu eenmaal kan gebeuren dat mensen oververmoeid raken, helemaal na een lastige tijd. Niemand heeft er schuld aan. Maar Chris voelt zich ellendig. Hij heeft zijn vrouw niet kunnen beschermen terwijl hij dat plechtig had beloofd.

Een brommer remt vlak naast hem af om de bocht te nemen. Chris heft zijn hoofd van zijn handen en kijkt om zich heen. Mooie omgeving. Veel bomen. Hij moet stoppen met die tranen. Klaar. Over. Betsy wordt beter, het is aan hem om de moed erin te houden. Voor haar. Voor de kinderen. Tot er een gezinsverzorgster komt zal hij het huishouden samen met de groten zien te rooien. Betsy heeft met haar zieke hoofd nog geregeld dat hij de was bij haar zus kan brengen. Voor vanavond doet Roos de boodschappen, ze is al dertien, en Petra zal de piepers schillen. Als hij thuis is uit zijn werk gaan ze samen hutspot maken. Ze komen er vast wel achter hoe dat moet.

Tussen de papieren die mijn ouders hadden nagelaten vond ik twee stapeltjes brieven uit de herfst van 1963 – van mijn moeder aan mijn vader, en van mijn vader aan mijn moeder. Het was de periode die mijn moeder, bijna eenenveertig, in een rusthuis had doorgebracht omdat ze, zoals ze later vertelde, ‘overspannen’ was. Ze vond het er verschrikkelijk. In de brieven las ik over haar wanhoop dat ze maar niet fit werd en het schuldgevoel van huis te moeten zijn, en over mijn vaders optimistische moed waarmee hij het gezin draaiende hield.

Toen ik van mijn zussen hoorde wat hieraan vooraf was gegaan, vond ik het niet gek dat voor mijn moeder juist in die tijd het lijntje was gebroken. Eind 1962 was Emmy ziek geworden. Eerst was het iets vaags, daarna bleek ze een probleem te hebben met haar nieren. Het elfjarige meisje moest naar een ziekenhuis aan de andere kant van de stad, waar ze drie maanden bleef. Twee ochtenden per week mocht Betsy haar bezoeken. Dan was het steeds: kinderen naar school, snel in de tram, haar zieke dochter troosten en opvrolijken, dan weer snel naar huis om met de andere meisjes een boterham te eten – Josefien was nog een kleuter. Daarnaast mocht ze twee keer per week met Chris op bezoek komen om vijf uur. Dit betekende dat ze Roos, Petra en Fien alleen moest laten. De zorgen legden een druk op haar gemoed. Het hele gezin had het zwaar, ook omdat de anderen hun zusje niet mochten zien.

Na een operatie werd Emmy beter, maar toen moest ze de hele zomer aansterken in een vakantiekolonie. Daar hadden de verzorgsters in hun wijsheid besloten dat de kinderen zo min mogelijk bezoek mochten krijgen, te veel ouders in de buurt zou hun heimwee opstoken. Niet vreemd dat dit alles voor Betsy de druppel was geweest. Toen de narigheid achter de rug was en het leven weer zijn gewone gang nam, stortte ze in.

De rusthuizen van Herwonnen Levenskracht, de welzijnstak van de Katholieke Arbeidersbond, waren al voor de oorlog bedacht. De bestuurders (m) zagen hoe groot het probleem was van huisvrouwen ‘die bijna onder de zorgen van hun gezin’ bezweken. Als zij te moe waren of moesten herstellen van een operatie hadden ze nergens een plek om tot rust te komen.

De organisatie had het Rust- en Herstellingsoord Sonnehaert pas na de oorlog kunnen oprichten. De instelling in Zeist werd gefinancierd met donaties, er gingen vrijwilligers langs de deur om te collecteren. In de slaapzalen was plek voor zevenendertig ‘moeders met zenuwoverspanning’. Ze werden er ‘voor enige tijd aan de dagelijkse beslommeringen onttrokken’ zodat ze zich daarna ‘fit en met nieuwe moed’ weer aan hun gezinnen konden wijden. De verzorging bestond uit een verpleegster-directrice die het huis bestierde, een arts uit de buurt die één avond per week langskwam en een pastoor die twee keer per week de mis kwam lezen. Omdat het huishoudelijk personeel schoonmaakte en een kok stevige maaltijden kookte, hoefden de patiëntes zelf niets te doen. Hun ‘surmenage’ werd behandeld met rust en veel eten. Ze kregen kalmerende druppels en slaaptabletten. Verplicht wandelen en middagdutjes moesten de rest doen.

Een huisvrouw scheiden van haar kinderen en man was de enige mogelijkheid om haar te laten bijkomen. Zolang ze thuis was deed ze het huishouden, hoe gebrekkig misschien ook. Iedereen bleef een beroep op haar doen en zij voelde de verantwoordelijkheid altijd op zich drukken. Maar haar daar weghalen betekende ook dat ze werd afgesneden van wie haar het liefste waren, én van haar bestaansgrond. De meeste vrouwen hadden zich maanden of nog langer grootgehouden voor ze durfden toegeven dat ze het echt niet meer aankonden.

Gelukkig kon de organisatie ook gezinsverzorgsters regelen. Die kwamen van ’s ochtends acht tot ’s avonds halfzeven om het werk van de huisvrouw over te nemen en de kinderen gezelligheid te bieden. Wanneer vader uit zijn werk kwam hadden de kleinen al gegeten en stond zijn portie klaar. Hij hoefde alleen nog iedereen naar bed te doen. Met zulke hulp maakte een moeder zich minder zorgen, dan wist ze dat haar gezin niet onder haar afwezigheid zou lijden.

Een paar jaar na de oprichting van Sonnehaert, in de jaren vijftig, had een medische onderzoekscommissie bekeken hoe het rustoord functioneerde. De deskundigen (m) ontdekten dat men had onderschat hoezeer ‘het patiëntenmateriaal voor een groot deel uit zeer labiele mensen’ bestond. ‘Zeer gevoelige wezens die bij het minste uit het evenwicht worden gestoten. Zij zijn niet ziek, maar zijn het toch eigenlijk wel. Zij zijn spoedig opgewonden en even spoedig down.’

Het huis was daar niet voor toegerust. Het telde bijvoorbeeld wel genoeg stoelen, maar veel vrouwen bleken te moe om de hele dag te zitten. Daarom werden er ligstoelen aangeschaft die verplaatst konden worden: met mooi weer lagen ze in de tuin, bij regen werden ze binnen geplaatst. Een andere kwestie was dat de conversatiezaal te klein was om de vrouwen de rust te geven die ze nodig hadden. Op gewone dagen kon de directrice streng optreden tegen patiëntes die luid of druk spraken, maar tijdens de bezoekdag op zondag, wanneer alle vrouwen hun gezin mochten zien, was dat niet te doen. De meeste patiëntes waren te beroerd om met man en kroost uit wandelen te gaan, maar van de drukte binnen raakten hun overspannen zenuwen nog verder geprikkeld. De commissie vond ook dat de behandeling te beperkt was. Er werd geen praattherapie ingezet of wat voor ander methode dan ook die in de psychiatrie goed werkte. Het minste wat nodig was om de vrouwen te helpen, was de aanstelling van een sociaal werkster.

Maar toen Betsy in 1963 arriveerde was er nog geen geld gevonden voor therapie, verbouwing of sociaal werk.

Chris is nauwelijks vertrokken, Betsy’s tranen zijn nog niet gedroogd, of ze hoort een brommer afremmen. Het is een andere vrouw die door haar man wordt gebracht. Ze heeft een grauwig gezicht, ziet Betsy. Zo zal zij er ook wel bij lopen. De verzorgster geeft hun allebei thee en zegt dat ze rustig moeten blijven zitten. En daarna komen er nog twee nieuwelingen. Betsy heeft de energie niet om een praatje te beginnen. Steeds ziet ze haar meisjes voor zich. Ze heeft ze vanmorgen gedag gezegd toen ze naar school gingen. Het was zo droevig. Dat ze hun mama nu moeten missen die er altijd is. De groten hielden zich stoer, ook Emmy die het al zo lang zonder moeder had moeten stellen, maar Betsy zag heus wel dat ze op hun lip beten. Josefientje had onbedaarlijk gehuild. Die is pas zes. Betsy was dankbaar dat Roos haar bij de hand pakte en mee naar school nam. Uit het raam zag ze de twee meisjes huppelen om samen alles te vergeten.

‘s Middags moesten de ‘nieuwe’ bij de directrice komen. Die zette ons op de weegschaal en vertelde in het kort hoe het reglement was. Toen gingen we rusten van half 2 tot half 4. Dinsdagavond moesten we met zijn vieren bij de dokter komen, maar we kregen alleen een speech, en die kwam erop neer, dat we zelf erg moeten meewerken, niet over kwalen spreken en dat we hier niet 100% kunnen worden, maar wel 90%.

Een jaar eerder vierde het Katholieke Bureau voor Geestelijke Gezondheid zijn tienjarig bestaan. De minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid (katholiek) had in de Utrechtse Schouwburg het eerste exemplaar in ontvangst genomen van een jubileumbundel die een gewaagd onderwerp behandelde: de getrouwde vrouw die geld verdiende.

‘In ons land, waar nog betrekkelijk weinig buitenshuis werkende vrouwen zijn, heeft dit verschijnsel eerst de laatste jaren meer aandacht gekregen,’ stond er in de inleiding. Er was sprake van een ‘sociale en culturele revolutie’ die de hele samenleving raakte. Want hoe de huisvrouw leefde, beïnvloedde ieders geestelijke gezondheid.

De titel van de bundel, De niet-aanwezige huisvrouw, klonk als een beschuldiging maar bleek het tegenovergestelde te bedoelen. Het verwees juist naar de vraag of de constante beschikbaarheid van de huisvrouw eigenlijk wel nodig was.

In de VS en het VK had een op de drie getrouwde vrouwen betaald werk, in Nederland maar 3,6%, nog geen één op de twintig. Nu de welvaart ongekend snel steeg, en de personeelstekorten ook, waren er al bedrijven die werknemers uit Italië en Spanje haalden. In de toekomst zou er ongetwijfeld ook een beroep worden gedaan op de getrouwde vrouw. Geen mens (v/m) verwachtte dat dit snel zou gaan, zo zat Nederland nu eenmaal niet in elkaar, toch was het verstandig er vast over na te denken.

Dat het Bureau voor Geestelijke Gezondheidszorg juist dit onderwerp uitdiepte, bleek te danken aan de ervaringen van psychiater dr. C.J.B.J. Trimbos – Kees. Hij bespeurde eentrend onder zijn patiëntes. Hij zag huisvrouwen met oudere kinderen, wier ‘gezinstaak was geslonken tot een reeks routinebezigheden, die iets zinloos gekregen hadden. Haar bestaan vertoonde, ook voor de buitenstaander, iets pietluttigs en futiels. Haar geestelijke en lichamelijke klachten, die soms zelfs van zeer ernstige aard konden zijn, bleken in laatste analyse vaak het gevolg te zijn van een ernstig manco in haar levenstaak.’

Zo, dacht ik, daar zal je ‘m hebben. De roman Hilda van Suylenburg had dit probleem in 1897 al aangekaart, en een jaar later benoemde gynaecologe Catharine van Tussenbroek tijdens de Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid al dat ‘het tekort aan levensenergie van de jonge vrouw’ ‘psychisch, niet somatisch’ was. Maar in 1962 kwam het van een gezaghebbende man, medisch directeur van een gezaghebbende organisatie.

De psychiater had nog iets gemerkt. Wanneer hij zijn patiëntes het ‘argeloos, individueel bedoeld advies’ gaf om te denken aan werk buitenshuis, stuitte hij op ‘een bolwerk van meningen, vooroordelen, sociale ordening, prestige, klasse-bewustzijn en zo meer’, dat moeilijk te slechten bleek. De vrouw zelf wilde niet, want ‘een dame werkt toch niet’. Haar man wilde het nog minder.

Ook trof hij in zijn praktijk ‘beroepsvrouwen’, ongehuwd, die kampten met ‘psychische spanningen, stoornissen en afwijkingen. Werkproblemen die vaak direct samenhingen met de plaats van de vrouw in ons arbeidsbestel, dat nog zo typisch op mannelijke leest geschoeid is.’

Schreef dus een man.

De psychiater was zich ervan bewust dat hij de oorzaken van deze problemen niet kon oplossen. Daar was een maatschappelijke discussie voor nodig.

‘Zeer concreet gezegd: Het behandelen van een fikse depressie bij een vijftigjarige vrouw, die het (begrijpelijke) gevoel heeft nergens meer nodig voor te zijn, is met de moderne farmaka niet meer zo’n moeilijke opgave. De depressie verdwijnt wel, maar de deficiëntie in haar bestaan wordt er niet door weggenomen. In het beste geval went zij er aan en “past zij zich aan”. Een werkelijke genezing levert pas een zinvolle heroriëntatie van haar bestaan: bezigheden, een taak, vaak een werkkring.’

Als het ernstige manco in de levenstaak van de getrouwde vrouw vroeg om betaald werk en de economie vroeg om getrouwde vrouwen, dan stond Nederland voor een transformatie. De hele samenleving was ingericht op het huisvrouw+kostwinnermodel – van mores tot fiscus aan toe. Verschoof je één bouwsteen, dan had dat persoonlijke én maatschappelijke consequenties op ongeveer elk vlak.

De tien essays in de bundel, waaronder vier geschreven door een vrouw, onderzochten dit onbekende terrein. Als de huisvrouw een baan had, wat zou dat betekenen voor het welzijn van haar kinderen, van haar man, voor het huishouden, voor de vaderlandse welvaart? Welke mythen stonden er in de weg? Welke praktische zaken op het gebied van opleidingen, werkroosters, schooluren, winkelsluitingstijden moesten veranderen om haar überhaupt te kunnen laten werken naast haar natuurlijke taak?

Toen ik dit allemaal las, checkte ik nog maar eens het publicatiejaar. Dat was echt 1962, en deze teksten waren echt gepubliceerd door een katholieke organisatie van gewicht.

Stel dat mijn moeder die paar zinnen had gelezen over dat ernstige manco in haar levenstaak met een werkkring als oplossing, zou ze het hebben geloofd? Zou ze er een uitkomst in hebben gezien? Of zou het haar nog meer in het nauw hebben gedreven, het idee dat zijzelf voor een gelukkiger leven zou kunnen zorgen, terwijl ze tegelijk een huishouden met vier kinderen te verzorgen had?

Het uitgangspunt in de essays was dat de vrouw, wanneer er geen economische noodzaak was, volkomen vrij moest zijn in haar keuze – loonarbeid verrichten of niet. Ze moest zich niet laten sturen door allerhande verwachtingen. De vrouw behoort alleen aan zich zelve, stond er. Toch hadden sommige auteurs, ook de vrouwelijke, wel een mening. Zij benadrukten dat de gehuwde vrouw niet egoïstisch mocht zijn en haar talenten niet moest bewaren voor haar gezin. Ze had evengoed een maatschappelijke verantwoordelijkheid. In onderwijs en zorg ontstond een tekort aan personeel nu vrouwen steeds jonger in het huwelijk traden. Die gaten moesten worden gevuld.

De Mammoetwet, de grote onderwijshervorming waaraan werd gewerkt, beloofde veranderingen die het makkelijker zouden maken vrouwen in te zetten. De wet zou toelating garanderen tot alle beroepsopleidingen voor jongens én meisjes. Ze gingen voortaan samen naar school, in gemengde klassen. Verder moesten meisjes worden aangespoord werkelijk een vak te gaan leren, zodat ze ergens op konden terugvallen wanneer hun kinderen groot waren. Een vrouw tussen de veertig en de zestig was nog vitaal en had tijd, daar moesten ze rekening mee gaan houden. Op zo’n leeftijd gaf het geen pas terug te gaan naar de typekamer. Haar echtgenoot die tegen die tijd ergens chef was, zou daar te veel moeite mee hebben. Bovendien was het lastig voor een jonge leidinggevende (m) om iemand die zijn moeder kon zijn met suffe klusjes op te zadelen. Ook voor de vrouw zelf was het beter om na al die jaren een gezin leiden ergens werk te kunnen doen met een zekere zelfstandigheid.

Het was op dit moment praktisch onmogelijk, daar waren alle auteurs het over eens, om een volledige baan met huishouden en opvoeding te combineren, vandaar dat er werd gepleit voor speciale vrouwenroosters. ‘Parttime’ zoals dat in Amerika heette, of ‘met gebroken werktijden’. Zodat het gezin er niet onder zou leiden.

Er ontglipt mij een ‘aha!’. Werk voor de getrouwde vrouw was, toen het eenmaal als mogelijkheid in zicht kwam, uitsluitend bedoeld geweest als iets naast de huisvrouwentaak: als hulp aan de maatschappij of als bezigheidstherapie ten bate van haar geestelijke gezondheid. Een serieuze carrière moest het niet worden, en geld verdienen mocht nooit haar motief zijn, dat stond ook in de essays. Dan kwam ze op het terrein van haar echtgenoot. Te bedreigend. Als zij betaald werk wilde verrichten, leverde dat hooguit een prettig zakcentje op om aan luxe te besteden.

Ineens kijk ik recht in de oorsprong van de discussie over ‘deeltijdprinsesjes’ en ‘carrièremoeders’, de polemiek waarin vrouwen elkaar venijnig de maat nemen, welke keuze ze ook maken. Het is geen gekke gedachte dat de moraal die eindeloos vaak is herhaald en waarmee wij zijn opgegroeid, velen (v/m) nog onder de huid zit.

Het jubileumboek werd door haast alle kranten besproken: op de vrouwenpagina’s. Alsof deze schuivende waarden in de samenleving alleen haar zouden aangaan. De reacties verschilden al naargelang de politieke kleur van het dagblad, maar op één ding kwamen ze allemaal uit: wanneer de vrouw gelukkiger was met meer werk dan ‘alleen haar gezin’, én ze kon het zo organiseren dat het gezin er geen last van had, waarom zou ze dan niet uit werken gaan? Oftewel: buitenshuis werken was haar keuze, zij diende dus ook de knelpunten op te lossen.

(Oeps, ik hoor weer een echo.)

Het leek of niemand (v/m) in 1962, hoe vooruitstrevend ook, in de gaten had dat een vrouw ook géén huisvrouw zou kunnen zijn. ‘Je ziet het pas als je het doorhebt,’ zei Johan Cruijff – tot die tijd was blijkbaar iedereen stekeblind.

Een werkkring als remedie voor de huisvrouwenvermoeidheid, het idee van psychiater Trimbos, was zo vooruitstrevend dat het alleen kon worden besproken als een theoretisch perspectief in intellectuele kringen. Niet als medicijn om direct in te zetten. In Rust- en Herstellingsoord Sonnehaert hadden ze er een jaar later in elk geval nog nooit van gehoord. Daar was alles erop gericht de patiëntes na zes weken weer te laten terugkeren naar hun huisvrouwenbestaan.

Wanneer ze de eerst veertien dagen in Sonnehaert achter de rug heeft, vraagt Betsy om een gesprek met de directrice. Het is een raar mens dat haar patiëntes soms uitbranders geeft om niks, maar ze moet met iemand praten. Ze is nu twee weken braaf aan het meewerken, toch voelt ze zich niet beter. Integendeel. Vooral de avonden in de conversatiezaal vallen haar zwaar. De ene dag is er spelletjesavond, de andere televisieavond. Alle vrouwen zitten bij elkaar en onderwerpen zich aan het programma. Het moet gezellig zijn. Maar Betsy voelt juist de stress door haar aderen stromen. Die herrie van de tv, die stomme spelletjes. Ze vraagt zich af wat er mis is met haar.

Als die spelletjes bij de therapie horen, ben ik zeker niet goed wijs, want gisteravond was het weer bal en ik ging met barstende koppijn naar bed.

De directrice neemt de tijd en dient haar patiënte van welgemeend advies. Betsy moet, zo zegt ze, onverschilliger worden. Ze moet zich niet alles zo aantrekken. Gewoon eens een andere kant uit kijken. Dat zou haar goeddoen. In het gesprek kan Betsy voor het eerst kwijt dat ze lijdt aan hoofdpijnen en bloedarmoede. Meteen noteert de directrice een afspraak voor het eerstvolgende bezoek van de dokter. Gerustgesteld geeft Betsy zich die nacht over aan haar slaaptabletjes. De volgende ochtend schrijft ze Chris dat het nu goed komt. Ze zal proberen onverschillig te worden.

Neem je een theelepeltje voor me mee? Dan kan ik het vel van de warme melk afhalen.

De hele week kijkt Betsy uit naar de bezoekdag, en Chris en de kinderen evengoed. Het is maar een paar uur dat ze bij elkaar kunnen zijn, maar als het eenmaal zondag is, lukt het haar niet altijd ervan te genieten.

Ik heb zo’n spijt dat ik zo down was, jullie waren juist zo lief, maar ik wilde zo graag mee naar huis. Ben direct naar mijn hok gegaan, uitgegriend.

In 1963 kwam er een wondermiddel op de markt dat de problemen van ongelukkige huisvrouwen doodeenvoudig oploste. Het werd in korte tijd zo populair dat de Rolling Stones er in 1966 hun ‘Mother’s Little Helper’ over zongen.

Mother needs something today to calm her down
And though she’s not really ill, there’s a little yellow pill
She goes running for the shelter of her mother’s little helper
And two help her on her way, get her through her busy day

Doctor, please, some more of these
Outside the door, she took four more

Talloze huisvrouwen zochten uit wanhoop of verveling hun heil bij de valium. Het was beter dan sherry. Dokters schreven zonder nadenken herhaalrecepten uit om de vrouwen het leven draaglijk te houden. Mijn moeder had die wonderpilletjes niet gekregen in het rusthuis.

Ik krijg 4 keer per dag een beker warme melk en ’s morgens pap en ’s middags een melktoetje.

Haar Little Helper bestond uit melk. Veel melk.

In de brieven telt ze de dagen af dat ze weer naar huis mag en bespreekt met Chris hoe het met de kinderen gaat. Ze schrijft dat Josefien laarsjes nodig heeft nu het koud wordt, of hij die kan kopen. Ze is bezorgd dat hij zo laat naar bed gaat. Chris stuurt ansichtkaarten uit alle plaatsen waar hij voor zijn werk de klanten bezoekt. Alkmaar, Hoorn, Gouda. Hij vertelt dat hij van zijn baas beenkappen heeft gekregen om op de brommer niet te koud en te nat te worden, en dat hij toen de kinderen op bed lagen Ajax-Feijenoord was gaan kijken bij de bovenburen die een tv hebben. Zij schrijft over de begrafenis van de vermoordde Amerikaanse president Kennedy waarvoor de spelletjesavond voor een keer was verruild met de televisieavond. Samen maken ze zich zorgen om de hoeveelheid huiswerk van Roos, nu die op de mulo zit.

Wat jammer voor Josefientje dat er een nieuwe gezinsverzorgster komt, maar aangezien ik onverschillig moet worden probeer ik er maar niet zo aan te denken. Makkelijk is het niet. Elke keer als ik aan jullie denk moet ik moeite doen om mijn tranen in te houden.

En Chris antwoordde: ‘Ik zal je helpen onverschillig te worden, als je het maar niet tegen mij wordt.’

Als de laatste week eindelijk nadert, roept de directrice Betsy bij zich en adviseert haar dringend twee weken langer te blijven omdat ze nog steeds zo gespannen is. Betsy raakt over haar toeren. Het lukt haar die dag niet om Chris te schrijven. ‘Je hebt er jaren plezier van,’ heeft de directrice gezegd, maar Betsy vraagt zich af hoe het moet met de sinterklaascadeautjes als zij er niet is om die te kopen.

De volgende dag schrijft ze Chris met een zwaar gevoel dat ze inderdaad langer blijft. Hij schrijft terug dat die twee weken niet uitmaken, ze hebben nog zoveel jaar samen, ‘misschien worden we wel tachtig’. De winkels zijn al dicht als hij uit zijn werk komt, maar hij kan in de baas zijn tijd wel wat cadeautjes kopen en de grote meiden die niet meer geloven, helpen ook mee.

‘Wij staan ons mannetje (vrouwtje),’ bericht hij met besef van de getalsverhoudingen in het gezin.

Chris vertelt hoe hij de meisjes op zijn verjaardag heeft meegenomen naar de bioscoop. Betsy schrijft dat de directrice haar niet naar de kapper heeft laten gaan met haar uitgezakte permanent. ‘Je moet jezelf niet mooi maken voor dat zootje hier,’ had die gezegd. ‘Je moet je alleen mooi maken voor je man.’ Chris antwoordt laconiek dat er in Amsterdam ook kappers zijn.

En langzaam wordt Betsy rustiger.

De ‘direk’ vroeg weer, hoe het was en zei: hou je nu echt niet flinker dan je bent, want je weet ‘t, je mag graag nog wat blijven van mij’. Maar ik zei, dat ik echt opgeknapt ben, dus dat ‘t goed ging. ‘t Is wel niet helemaal waar, maar ik wil toch naar huis. Ik kom dus hoor. Je kunt me zaterdag halen.

Chris: Nog 2 nachtjes. Zo telden we ook toen we gingen trouwen.


De omwenteling

De omwenteling

De omwenteling, van meesterverteller Suzanne Jansen en van podcast De eeuw van de vrouw, vertelt de geschiedenis van de vrouw in Nederland. Persoonlijk en meeslepend verhaal van de emancipatie.

Bestel nu jouw exemplaar voor € 23,99 met gratis verzending.

Bestellen